Marcus Miller

Een artiest als Marcus Miller weet wel hoe het werkt. De man is knap en verzorgd en ’s mans mimiek is uitgesproken en daarmee is hij een dankbaar -en niet heel moeilijk- onderwerp om mooi te fotograferen. Er zullen honderduizenden foto’s van de man gemaakt zijn die door zíjn eigenschappen mooi zijn.

Wanneer hij je dan gedurende een seconde recht aankijkt begrijp je: alsjeblieft, cadeautje. We hebben elkaar nodig in deze wereld, en jij mij nog iets meer dan ik jou. En ben ik voor die avond in principe al geslaagd. Niet vergeten te luisteren.

Ik ken Marcus natuurlijk, al legendarisch sinds Tutu (1986) maar ik vond Straight from the heart destijds ook een goeie plaat, vooral ook vanwege Hiram Bullock trouwens, voor de altsax zijn we onderweg wat allergisch geworden. Marcus is al een keer of wat in ons eigen Metropool geweest en dan ga ik er tóch niet heen. Ik heb niet zo veel met die Stanley Clarke achtige spierbalbassisten die doen alsof je met een lelijk basgeluid geen zanger meer nodig hebt. Richard Bona zit aan het andere eind van dat spectrum en afgelopen vrijdag was er zelfs geheel geen showcase van Bona’s incredible skills op de bass in het concert opgenomen, wat ik zelf fijn vond. De wereld weet het inmiddels voldoende om hem zeer serieus te nemen en wat rest is het muziek maken om jezelf en de mensen te plezieren. Als hij toch indruk wil maken gaat hij tegenwoordig gewoon een stukje zingen.

Maar Miller dus. Die zit daar tussenin. Over skills en grooves geen discussie, geldingsdrang om te tonen wat hij allemaal kan is er ook al lang niet meer, dus ook hier is het muziek maken en verhalen vertellen. Prima. Beide heren kennen elkaar overigens uiteraard goed, komen elkaar tegen in de stal van Quincy Jones en ook af en toe in de werkplaats van Markbass lijkt me.