Gronau, een Duitse oud-textielstad aan de Nederlandse grens, 47.000 inwoners, kent jaarlijks een Jazzfest, dit jaar voor de 23e keer. Op dat Fest, dat zo’n 10 dagen duurt, treden grote en kleine namen op, wat het maakt tot een (eu)regionaal gebeuren. Zoals bij elk regionaal jazzfestival drijft dat (veronderstelling) ook hier op een handvol fanatieke liefhebbers, en ligt elk jaar de miskenning op de loer, zich uitend in bescheiden bezoekersaantallen. Er moet druk gelobbyd om betalende liefhebbers in het VIP Bereich te krijgen en de notabele jazz-omdat-het-moet bewoners zijn een zekerheidje. De rest moet op de affiche komen, want van gemütlichkeit hoeven ze het daar niet te hebben (vooroordeel). Gronau profileert zich als MuzikStadt.

Het is daarom niet bijzonder dat de Bürgerhalle, de lokale evenemententempel, teilbestuhlt is: vooraan zijn 10 rijen zitplaatsen geplaatst, daarachter wat statafels, en boven op het balkon de spreekwoordelijke gezellige lange tafels met wit tafelkleed-met-daarover-zeil en een peper-en-zout-stelletje, maar dan kort en haaks op de reling. Gezellig.
Het publiek stelt zich op en is klaar om de aanstaande artiest te bestuderen, de Grote Naam. Deze voldoet prima aan de verwachtingen: gerenommeerd en niet te toegankelijk. Het is wel een jazzfest hè. Het geluid is prima.
Vijf kwartier spelen, klappen, twee toegiften. Klappen. Pauze, biertje. In de zaal mag niet gedronken worden.