Michael Brecker

Deze mag zeker niet ontbreken. Precies in de tijd dat we steeds dieper in de jazz drongen, met Pat Metheny’s Travels, Coltrane’s Giant Steps, Steps Ahead, diverse Mingi, Joni zelf, maar soms ook Lester Bowie, Carla Bley en allerlei Nederlandse subsidiënten in de Vestingbar zoals Toon Roos, Vaalbleek Vocaal, Kaoutchouk, bandjes met Peter Tiehuis en zo verder. We stonden er helemaal open voor en het was vaak prachtig. We leefden in Enschede.

Die CD van Michael Brecker kwam op het goede moment. Pas recent besef ik beter dat het zijn allereerste eigen plaat (op Impulse! nota bene) was, met nummers en muzikanten die hij zelf koos, en wat een gebeurtenis dat voor hem was. Zowat elke tenorsax die je op een plaat hoorde was hij weliswaar ook, maar dat was altijd in dienst van de muziek, de bandleider en de portemonnee. Brecker Brothers, Steps Ahead, en nog veel meer. De verschillende platenmaatschappijen hadden al vaker een solo-carrière aangeboden maar Michael -chronisch onzeker- was er nooit klaar voor. Tot 1987.

Nu ook op LP, niet echt nodig maar wel lekker groot

Drummer Jack DeJohnette kon bij ons al heel weinig fout meer doen, Charlie Haden miskende ik onterecht wat als just another bass player. Michael kende ze sinds de 80/81 tour met Metheny in Europa. Kenny Kirkland deed al opvallend werk op John Scofield’s heerlijke Still Warm en ook Pat Metheny zelf was dus al genoegzaam bekend. Don Grolnick kon veel meer dan piano spelen bij James Taylor, door mij tot voor kort ook onterecht ondergewaardeerd. Als componist en producer hier present. Serious stuff.

“All four of them almost transcend their instruments. They play with such musicality and originality that they transcend the difficulty or the limitations of their instruments”. En tel daar dan nog Michael zelf bij op, ook vrijwel onomstreden “de beste saxofonist aller tijden”, so far.

De plaat is van begin tot eind superfantastisch(!), inclusief de CD-bonusballad My one and only love ook. Tijdens dit typen val ik weer stil bij The Cost of Living, een Don Grolnick-nummer, featuring a remarkable bass solo by Haden that Michael proclaimed as “one of the high points of the album for me”. Remarkable, tja, zo kun je het ook zeggen. Tranentrekkend mag ook, gevoelig, prachtig, intens, smaakvol, zeg het maar. Ik hou dat niet droog. Lekker geluid ook. En dan die sax er achteraan… Een 100% zekere kandidaat voor mijn uitvaart, ooit.

The Cost of Living van deze plaat,
daarmee hebben we al 7’49
van mijn uitvaart mooi geregeld.

Peter

Na deze plaat moest er getoerd worden, met Mike Stern, Adam Nussbaum, Jeff Andrews en vlak voor de tour belde Kirkland af. Hij was door Sting gebeld (“Sting called. I gotta go”) en ging met Daryll Jones, Omar Hakim (ook al van die Scofield plaat) en Branford Marsalis werken aan The Dream Of The Blue Turtles, wat ik ook een prachtige plaat vind trouwens. Kirkland werd vervangen door de 20-jarige Joey Calderazzo, die hij toevallig uitzonderlijk bij een clinic (“half the kids can’t play, and it’s really a struggle, and I gotta pretend”) in Brooklyn was tegengekomen.

Een latere concerttour werd op dollars gewonnen door Paul Simon, die een Rhythm of the Saints-wereldtournee van 2 jaar had gepland en daar de voor de plaat onmisbare (EWI) Michael bij wou hebben. Twee jaar lang elke dag je Still crazy after all these years-solo spelen in weer een ander vol stadion, of lekker met je eigen band jazzdingetjes doen voor zaaltjes van een paar honderd mensen. De keus was lastig, maar iedere extra voorwaarde werd vervuld (meer geld, nog meer geld, eigen techman, nog meer geld dan) dus werd het toch Simon.

Je had de klassiekers (Coltrane, Rollins, Gordon, Parker enz) en dat tijdperk was voorbij. Zo dacht ik het, maar deze plaat hoort in het rijtje thuis, een klassieker, een mijlpaal.

[citaten uit Ode to a Tenor Titan Bill Milkowski, 202, p.183 e.v]